Werkgroep landschappelijk erfgoed op onderzoek

Op zondag 1 december, onder een stralende zon, verzamelden de leden van de werkgroep Landschappelijk Erfgoed op de werkparking aan Den Rooy.
Wat voorafging…
Gedurende het voorbije jaar gingen we regelmatig met de werkgroep op stap om de ErfgoedApp-wandeling van Den Rooy en het daarbij behorende verhaal van de familie Jacquemyns uit te werken. Tijdens deze verkenningen stuitten we echter op een aantal vreemde, niet direct verklaarbare structuren in het landschap. Het waren duidelijk met de hand gegraven grachten of slotenstelsels, maar waarvoor hadden ze gediend? Na wat hoofdbrekens en het nodige denk- en kaartwerk, besloot Drej de hulp in te roepen van enkele deskundigen. Dit leek ons geen slecht idee.
Zo werd onze werkgroep op die zondag versterkt door onder andere Veerle Beernaert (historica en bezielster van het Begijnhofmuseum), Anton van Tuijl (plaatselijk heemkundige en natuurbeschermer uit Baal), Herman Janssens (voorzitter van Heemkring Amalia van Solms) en Jan Bastiaens (een autoriteit op het gebied van landschappelijk erfgoed en onderzoeker bij Erfgoed Vlaanderen). Gewapend met een bijzonder fijne grondboor van Jan en een schop in mijn hand, trokken we Smisselbergen in.
Eerst onderzochten we samen, onder het waakzaam oog van de specialisten, een brede, vermoedelijk met de hand gegraven gracht die door Smisselbergen slingert. Het betreft een opmerkelijke gracht van 2,5 meter breed, met een steile en één schuin aflopende oever, die over de hele lengte zo’n 80 centimeter diep is.
Om een lang verhaal kort te maken: na anderhalf uur boren, schuppen en vooral denken, kwamen we niet tot een overtuigend besluit. Even verder in het bos vonden we een rare kronkel in het landschap, een min of meer zigzag gegraven gracht, die enigszins halfrond is. We gingen ervan uit dat dit een loopgracht zou zijn, oorlogserfgoed. Echter, Jan vond dat de zigzaggracht afweek van de meeste loopgraven die hij had onderzocht, tenzij deze op een maandag was gegraven, grapte hij.
Een andere mogelijkheid die hij opperde, was dat het om een gracht zou kunnen gaan die houtvesters tot voor kort gebruikten om een stuk door schimmel aangetast bos te beschermen tegen verdere aantasting. Men dacht dat de schimmel zich via de wortels verspreidde, en door een diepe gracht rond het aangetaste gebied te graven, kon men de uitbreiding van de schimmel stoppen. Dit idee is inmiddels echter achterhaald. Ook hier bleef een overtuigend antwoord uit.
Nog wat dieper het bos in, en inmiddels al drie uur later, hielden we halt bij vijvers die met elkaar in verbinding staan: een rechthoekige en een min of meer ronde vijver te hoogte van de Paddegrachthoeve. Ook hier stonden we, licht verslagen, in onze weinige haren te krabben. Behalve een perceelgrenspaal met een duidelijke hoofdletter ‘A’ erop, vonden we geen aanwijzingen die ons verder hielpen.
Voor ons allen was het duidelijk: hier en nu komt er geen definitief antwoord, en we zullen ons moeten verdiepen in het geschreven archief van de afgelopen 200 jaar om te achterhalen wat er zich allemaal heeft afgespeeld in de bossen van Smisselbergen. Dit vormt een nieuwe uitdaging, die waarschijnlijk nog een vervolg zal krijgen.

Wat wel duidelijk werd is dat de wandelroute die Natuurpunt door Smisselbergen aanlegde wellicht samenvalt met de vroegere bedding van het mobiele smalspoor dat door Jacquemyns gebruikt werd om goederen vanuit het gebied te vervoeren. Eerder werd aangenomen dat dit smalspoor vanuit de Vondelstede langs de Accaciadreef liep.